Platform Modernisering Strafvordering

Pmsv

De positie van ouders in het nieuwe Wetboek van Strafvordering vanuit Europese wetgeving bezien

Dit artikel is keer geraadpleegd.
Dit artikel is 0 keer gedownload.
Aanbevolen citeerwijze bij dit artikel
N.U. van Capelleveen, 'De positie van ouders in het nieuwe Wetboek van Strafvordering vanuit Europese wetgeving bezien', Platform Modernisering Strafvordering december 2019, DOI: 10.5553/PMSV/258950952019002001001
  • 1 Inleiding

    Met de modernisering van het Wetboek van Strafvordering wordt ook het jeugdstrafprocesrecht op de schop genomen. Bijzondere bepalingen voor jeugdigen1xIn het onderhavige artikel wordt onder jeugdigen verstaan: personen tussen de twaalf en achttien jaar. Dit neemt niet weg dat in het wetsvoorstel tot vaststelling van Boek 6 van het nieuwe Wetboek van Strafvordering is bepaald dat ten aanzien van verdachten die ten tijde van het strafbare feit de leeftijd van achttien, maar nog niet die van drieëntwintig jaar hebben bereikt, toepassing kan worden gegeven aan de bepalingen die gelden voor jeugdigen op grond van de persoonlijkheid van de verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is begaan; zie art. 6.1.1.4.2. zullen voortaan te vinden zijn in Boek 6 van het nieuwe Wetboek van Strafvordering. Een wetsvoorstel tot vaststelling van dit boek (hierna: het conceptwetsvoorstel) is in december 2017 afgerond en bevond zich onlangs in de consultatiefase. Inmiddels hebben verschillende partijen een advies uitgebracht met betrekking tot het conceptwetsvoorstel, waaronder de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ), de Raad voor de rechtspraak en Defence for Children. Met inachtneming van deze adviezen bereidt de wetgever zich momenteel voor op de volgende stap: de aanbieding van het conceptwetsvoorstel aan de Raad van State.
    In het conceptwetsvoorstel wordt de positie van ouders2xOnder ouder wordt in het conceptwetsvoorstel verstaan: degene die over de minderjarige gezag uitoefent als bedoeld in art. 1:245 Burgerlijk Wetboek; zie art. 6.1.1.1.1. De bepalingen die betrekking hebben op de ouder kunnen bovendien van toepassing zijn op een persoon die de feitelijke opvoeding verzorgt van een verdachte die meerderjarig is; zie art. 6.1.1.1.2. De bepalingen uit het conceptwetsvoorstel richten zich in principe tot beide ouders, aangezien het gezag in de regel bij twee ouders ligt; concept-memorie van toelichting bij Vaststellingswet Boek 6 van het nieuwe Wetboek van Strafvordering (bijzondere regelingen), p. 12 (hierna: concept-MvT Boek 6). in het jeugdstrafproces uitvoerig geregeld. Gegroeide praktijken worden, mede met het oog op de rechtsgelijkheid, gecodificeerd.3xConcept-MvT Boek 6, p. 9. De wetgever kent aan de ouder een centrale rol toe.4xConcept-MvT Boek 6, p. 10. Het conceptwetsvoorstel bevat zelfs een speciale afdeling toegespitst op de bevoegdheden van ouders, te weten afdeling 6.1.1.1. Deze wettelijke versteviging van de positie van ouders is positief ontvangen, zo blijkt uit de adviezen van de geconsulteerde organisaties. De RSJ bijvoorbeeld benadrukt dat de versterking van de rol van ouders kan bijdragen aan de pedagogische doelstellingen van het jeugdstrafrecht en de bescherming van jeugdigen.5xAfdeling advisering van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming, Advies Conceptwetsvoorstellen Wetboek van Strafvordering Boek 3 t/m Boek 6, 2018 (online publiek), p. 9.
    Hoewel het conceptwetsvoorstel veel aandacht aan de positie van ouders schenkt, wordt hierbij geen rekening gehouden met Richtlijn (EU) 2016/800 betreffende procedurele waarborgen voor kinderen die verdachte of beklaagde zijn in een strafprocedure (hierna: de richtlijn),6xConcept-MvT Boek 6, p. 8. terwijl omzetting van de richtlijn uiterlijk in juni 2019 moet hebben plaatsgevonden.7xArt. 24 lid 1 Richtlijn (EU) 2016/800. De wetgever heeft aangegeven dat de richtlijn met een afzonderlijk wetsvoorstel wordt geïmplementeerd8xTe weten het wetsvoorstel Wijziging van het Wetboek van Strafvordering en de Overleveringswet ter implementatie van de richtlijn 2016/800/EU van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende procedurele waarborgen voor kinderen die verdachte of beklaagde zijn in een strafprocedure (PbEU L 132). Zie Kamerstukken II 2018/19, 35116, 2. en dat dit implementatievoorstel voor het onderhavige conceptwetsvoorstel waarschijnlijk slechts beperkte gevolgen heeft.9xConcept-MvT Boek 6, p. 8-9. Defence for Children geeft daarentegen in haar advies betreffende het conceptwetsvoorstel aan dat alleen al het feit dat de richtlijn niet is verwerkt, maakt dat het conceptwetsvoorstel niet volledig is en niet aan internationale verplichtingen voldoet.10xDefence for Children, Advies Concept Wetsvoorstel Boek 6 Wetboek van Strafvordering, 2018 (online publiek), p. 2. Ook de Nederlandse Orde van Advocaten en de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak uiten zich negatief over het feit dat de richtlijn niet is verwerkt in het conceptwetsvoorstel.11xZie adviescommissie strafrecht van de Nederlandse orde van advocaten, Consultatie wetsvoorstellen boeken 3 tot en met 6 Wetboek van Strafvordering, 2018 (online publiek), p. 60 en Wetenschappelijke Commissie van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak, Advies over de conceptwetsvoorstellen boeken 3 tot en met 6 van het Wetboek van Strafvordering, 2018 (online publiek), p. 31. Het is dus nog maar de vraag hoe het conceptwetsvoorstel zich verhoudt tot de richtlijn. In dit artikel wordt daarom gekeken in hoeverre de positie van ouders in het conceptwetsvoorstel in overeenstemming is met de Europese richtlijn. Daartoe zullen eerst de achtergrond en de inhoud van de richtlijn worden geschetst (par. 2). Aan de hand daarvan wordt vervolgens ingegaan op de inhoud van het conceptwetsvoorstel in relatie tot de positie van ouders. Hierbij zullen drie onderwerpen worden geanalyseerd, te weten het informeren van ouders (par. 3), het verlenen van verhoorbijstand door ouders (par. 4) en de positie van ouders omtrent de terechtzitting (par. 5). In de conclusie zal duidelijk worden of de positie van ouders (op deze drie gebieden) al dan niet in overeenstemming is met de richtlijn (par. 6).

  • 2 Richtlijn (EU) 2016/800

    Om te verzekeren dat jeugdigen die verdachte of beklaagde zijn in een strafprocedure, de procedure kunnen begrijpen en hun recht op een eerlijk proces kunnen uitoefenen is op 11 mei 2016 de Europese richtlijn betreffende procedurele waarborgen voor kinderen die verdachte of beklaagde zijn in een strafprocedure vastgesteld.12xZie par. 1 Preambule Richtlijn (EU) 2016/800. De richtlijn vormt een onderdeel van de in 2009 door de Europese Raad goedgekeurde routekaart ter versterking van de procedurele rechten van verdachten of beklaagden in strafprocedures.13xResolutie van de Raad van 30 november 2009 over een routekaart ter versterking van de procedurele rechten van verdachten en beklaagden in strafprocedures, 2009/C 295/01. Doel van de routekaart is het vaststellen van gemeenschappelijke minimumnormen voor strafprocedures. Hierdoor zou de bescherming van het recht op een eerlijk proces in de lidstaten worden bevorderd en wordt bijgedragen aan de wederzijdse erkenning van beslissingen in strafzaken. Om dit te bereiken heeft de Europese Unie maatregelen genomen in de vorm van een aantal richtlijnen. De richtlijn die in dit artikel centraal staat, is voorafgegaan door vier andere richtlijnen inzake procedurele rechten in strafzaken.14xTe weten Richtlijn 2010/64/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 betreffende het recht op vertolking en vertaling in strafprocedures; Richtlijn 2012/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het recht op informatie in strafprocedures; Richtlijn 2013/48/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2013 betreffende het recht op toegang tot een advocaat in strafprocedures en in procedures ter uitvoering van een Europees aanhoudingsbevel en het recht om een derde op de hoogte te laten brengen vanaf de vrijheidsbeneming en om met derden en consulaire autoriteiten te communiceren tijdens de vrijheidsbeneming en Richtlijn (EU) 2016/343 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende de versterking van bepaalde aspecten van het vermoeden van onschuld en van het recht om in strafprocedures bij de terechtzitting aanwezig te zijn. Ook is er een zesde richtlijn aangenomen: Richtlijn (EU) 2016/1919 van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2016 betreffende rechtsbijstand voor verdachten en beklaagden in strafprocedures en voor gezochte personen in procedures ter uitvoering van een Europees aanhoudingsbevel. Deze vijfde richtlijn geeft uitdrukking aan het in de routekaart vastgelegde voornemen om, met het oog op een eerlijk verloop van de strafprocedure, speciale aandacht te besteden aan verdachten of beklaagden die de inhoud of de betekenis van het proces mogelijk niet begrijpen, bijvoorbeeld als gevolg van leeftijd of geestelijke of lichamelijke toestand.15xBijlage bij Resolutie van de Raad van 30 november 2009 over een routekaart ter versterking van de procedurele rechten van verdachten en beklaagden in strafprocedures, 2009/C 295/01, maatregel E.

    De richtlijn voorziet daarom in bepaalde waarborgen voor jeugdigen tijdens het strafproces, zoals het audiovisueel opnemen van verhoren. Daarnaast kent de richtlijn bepaalde rechten aan jeugdigen toe, waaronder het recht op informatie, het recht op rechtsbijstand en het recht op een individuele beoordeling. Deze rechten bevatten nadere, aanvullende, waarborgen ten opzichte van andere internationale normen.16xZie ook par. 18 en 25-26 Preambule Richtlijn (EU) 2016/800. Een aantal van de in de richtlijn opgenomen rechten heeft betrekking op de bescherming die in de strafprocedure wordt geboden door de persoon die het ouderlijk gezag over de jeugdige uitoefent (hierna: ouder). Deze bescherming wordt in de richtlijn vormgegeven door middel van een aantal als rechten geformuleerde waarborgen en waarborgen die meer zien op de praktische invulling van de rechten van jeugdigen.17xM.A.H. Kempen & J. uit Beijerse, ‘De EU-Richtlijn procedurele waarborgen minderjarige verdachten en het Nederlandse jeugdstrafprocesrecht’, NtEr 2016/7, p. 234.
    Onder deze laatste groep valt artikel 5 van de richtlijn dat ziet op het recht van de jeugdige om de ouder te laten informeren. Dit recht van de jeugdige wordt ingevuld in artikel 5 waarin wordt voorschreven dat, gelet op de specifieke behoeften en kwetsbaarheden van jeugdigen, ouders geïnformeerd dienen te worden over de toepasselijke procedurele rechten van de jeugdige, zoals het recht op rechtsbijstand.18xZie par. 18 Preambule Richtlijn (EU) 2016/800 en art. 5 lid 1 jo. art. 4 lid 1 sub a onder ii Richtlijn (EU) 2016/800. Door ouders spoedig en zo gedetailleerd mogelijk te informeren worden een eerlijk verloop van de procedure en de daadwerkelijke uitoefening van de rechten van de jeugdige beschermd.19xPar. 22 Preambule Richtlijn (EU) 2016/800. Slechts in bepaalde omstandigheden wordt er daarom, volgens de richtlijn, geen informatie aan ouders verstrekt. Een andere door de jeugdige aangewezen en door de bevoegde autoriteit geschikt bevonden volwassene wordt dan geïnformeerd. Dit is het geval als informatieverstrekking aan ouders in strijd is met de belangen van de jeugdige, ouders niet worden bereikt nadat redelijkerwijs te verwachten inspanningen zijn verricht of wanneer informatieverstrekking aan ouders de strafprocedure ernstig in gevaar brengt.
    Ook wordt in de richtlijn de aanwezigheid van ouders tijdens de verschillende fasen van de strafprocedure van belang geacht. In tegenstelling tot artikel 5, dat een meer praktische invulling kent, wordt deze waarborg in de richtlijn geformuleerd als recht van de jeugdige. Artikel 15 van de richtlijn bepaalt dat jeugdigen het recht hebben om te worden vergezeld door de ouder (of een andere geschikt bevonden volwassene) tijdens de terechtzitting en tijdens andere fasen van de procedure.20xZie lid 1 en lid 4. Dit laatste betreft het politieverhoor en andere momenten in het vooronderzoek waarbij de jeugdige aanwezig is en als verdachte wordt aangemerkt.21xZie par. 59 Preambule Richtlijn (EU) 2016/800 en Kempen & Uit Beijerse 2016, p. 236. Hierbij geldt dat ouders alleen aanwezig mogen zijn indien dit in het belang van de jeugdige is en hun aanwezigheid de strafprocedure niet schaadt. Van het recht van de jeugdige om tijdens de terechtzitting te worden vergezeld door zijn ouders kan beperkter worden afgeweken. Lidstaten dienen praktische regelingen te treffen om ervoor te zorgen dat jeugdigen hun recht op de aanwezigheid van ouders tijdens de terechtzitting kunnen uitoefenen, rekening houdend met de situatie dat ouders niet verschijnen.22xPar. 57 Preambule Richtlijn (EU) 2016/800. Slechts in drie situaties kan worden afgezien van de aanwezigheid van ouders op de terechtzitting en heeft de jeugdige het recht op de aanwezigheid van een andere volwassene. Dit is het geval wanneer de aanwezigheid van de ouder in strijd is met het belang van de jeugdige, wanneer geen ouder wordt bereikt en de redelijkerwijs te verwachten inspanningen zijn verricht, of wanneer de aanwezigheid van de ouder de strafprocedure ernstig in gevaar brengt. Daarnaast geldt zowel bij de aanwezigheid van ouders tijdens het vooronderzoek als tijdens de terechtzitting dat – nu artikel 15 geformuleerd is als een recht van de jeugdige – de jeugdige ook kan besluiten geen gebruik te maken van zijn recht op de aanwezigheid van ouders.
    Het verschaffen van bepaalde informatie aan ouders, hun bijstand tijdens verhoren en hun aanwezigheid op de terechtzitting dragen zodoende, vanuit de gedachte van de richtlijn, bij aan het waarborgen van het recht van de jeugdige op een eerlijk proces. Bovenstaande rechten vormen daarmee voor jeugdigen belangrijke waarborgen. In de volgende paragrafen zal worden gekeken of en in hoeverre deze rechten terug zijn te vinden in de voorgestelde bepalingen in het conceptwetsvoorstel.

  • 3 Het informeren van ouders

    Volgens het huidige artikel 488b Sv worden ouders geïnformeerd wanneer een jeugdige verdachte wordt opgehouden voor onderzoek. Aangezien over jeugdigen in beginsel gezag wordt uitgeoefend, is het begrijpelijk dat ouders op de hoogte worden gesteld van justitiële activiteiten waarbij de jeugdige is betrokken.23xM.J.M. Verpalen, ‘Commentaar op art. 504 Sv’, in: C.P.M. Cleiren, M.J.M. Verpalen & J.H. Crijns (red.), Tekst en Commentaar Strafvordering (online, bijgewerkt 1 juli 2017). In dit licht bepaalt het huidige artikel 504 Sv dat alle schriftelijke mededelingen aan de jeugdige tevens ter kennis worden gebracht van zijn ouders of voogd.
    De strekking van het huidige artikel 488b Sv wordt in het conceptwetsvoorstel overgenomen. In het conceptwetsvoorstel is bepaald dat de (hulp)officier van justitie die bij de voorgeleiding beveelt dat de verdachte wordt opgehouden voor onderzoek, de ouder over deze vrijheidsbeneming en de redenen hiervoor informeert.24xArt. 6.1.1.3.1.1 lid 1. Ook na de modernisering van het Wetboek van Strafvordering worden ouders zodoende op de hoogte gebracht van de vrijheidsbeneming van hun kind. Opvallend is echter dat het huidige artikel 504 Sv, of een soortgelijke bepaling, niet in het conceptwetsvoorstel is terug te vinden. Dit betekent dat ouders niet langer de schriftelijke mededelingen die aan de jeugdige worden gestuurd, zullen ontvangen. De Raad voor de rechtspraak en de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak wijzen in hun adviezen met betrekking tot het conceptwetsvoorstel op het (ten onrechte) ontbreken van artikel 504 Sv en de onduidelijkheid die nu bestaat over de vraag hoe dit artikel terugkeert in het nieuwe Wetboek van Strafvordering. In de adviezen wordt de wetgever dan ook gevraagd meer aandacht te besteden aan deze onduidelijkheid.25xZie Raad voor de Rechtspraak, Advies inzake de wetsvoorstellen tot vaststelling van de Boeken 3, 4, 5 en 6 van het Wetboek van Strafvordering (Modernisering Sv), 2018 (online publiek), p. 62 en Wetenschappelijke Commissie van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak 2018, p. 31.

    Zoals eerder duidelijk werd, is ook in de richtlijn opgenomen dat ouders geïnformeerd moeten worden. Het informeren van ouders draagt bij aan een eerlijk verloop van de procedure en de daadwerkelijke uitoefening van de rechten van de jeugdige. In dit licht bestrijkt artikel 5 van de richtlijn een breder gebied dan het informeren van de ouder over enkel de vrijheidsbeneming: ouders moeten worden geïnformeerd over de toepasselijke procedurele rechten. Het voorgestelde artikel 6.1.1.3.1.1, noch een ander artikel uit het conceptwetsvoorstel dekt deze lading, temeer nu artikel 504 Sv niet in het conceptwetsvoorstel wordt overgenomen.
    Daarnaast beschermt de voorgestelde regeling in het conceptwetsvoorstel niet elke jeugdige verdachte, maar alleen de aangehouden verdachte die wordt opgehouden voor onderzoek. Het in de richtlijn opgenomen recht van de jeugdige om de ouder te laten informeren heeft daarentegen in beginsel betrekking op zowel de aangehouden als de ontboden verdachte.26xZie art. 2 Richtlijn (EU) 2016/800 voor het toepassingsgebied van de richtlijn. In het zesde lid van dit artikel is de clausule opgenomen dat de richtlijn voor bepaalde lichte strafbare feiten alleen van toepassing is op de procedure bij de rechtbank. De richtlijn is in elk geval volledig van toepassing indien de jeugdige van zijn vrijheid is ontnomen. Ook ouders van jeugdigen die verdachten zijn, maar niet zijn aangehouden, moeten worden geïnformeerd.27xZie ook Adviescommissie strafrecht van de Nederlandse orde van advocaten, Wetgevingsadvies: voorstel van wet tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering en de Overleveringswet ter implementatie van richtlijn 2016/800/EU van het Europese Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende procedurele waarborgen voor kinderen die verdachte of beklaagde zijn in een strafprocedure (PbEU L 132), 2018 (online publiek), p. 2.

    Naast het feit dat de voorgestelde regeling in het conceptwetsvoorstel de lading van de richtlijn niet volledig dekt, is er nog een andere reden waarom het conceptwetsvoorstel de jeugdige mogelijk te weinig bescherming biedt. In de richtlijn is namelijk bepaald dat een andere door de jeugdige aangestelde volwassene wordt geïnformeerd indien informatie niet aan ouders wordt verstrekt. Om verschillende redenen kan het voorkomen dat jeugdigen hun ouders willen laten informeren, maar dat ouders niet worden bereikt. Deze redenen kunnen liggen in onmacht van ouders en voortkomen uit bijvoorbeeld een taalbarrière, een licht verstandelijke beperking of het feit dat ouders zelf gedetineerd zijn. In deze gevallen kunnen jeugdigen geen gebruik maken van het in de richtlijn opgenomen recht om informatie aan ouders te laten verstrekken en kunnen zij door middel van een andere volwassene de uitoefening van hun rechten uit de richtlijn waarborgen.
    In het huidige Wetboek van Strafvordering worden alleen ouders of voogden geïnformeerd over de vrijheidsbeneming van de jeugdige en niet een door de jeugdige aangewezen derde.28xZie art. 488b lid 1 Sv. Of hier met de modernisering van het Wetboek van Strafvordering verandering in komt, wordt door de wetgever in het midden gelaten. De memorie van toelichting bij het conceptwetsvoorstel zegt niets over deze situatie. De tekst van het conceptwetsvoorstel doet daarentegen vermoeden dat de jeugdige verdachte naast ouders ook een derde kan laten informeren. Het algemene artikel dat bepaalt dat de verdachte een persoon kan aanduiden aan wie wordt verteld dat de verdachte van zijn vrijheid is beroofd,29xArt. 2.5.3.1.4 lid 1 Vaststellingswet Boek 2 van het nieuwe Wetboek van Strafvordering (het opsporingsonderzoek). wordt namelijk niet uitgesloten in de specifieke bepalingen voor jeugdigen in tegenstelling tot de regeling in het huidige Wetboek van Strafvordering.30xVergelijk art. 6.1.1.3.1.1 lid 1 Vaststellingswet Boek 6 van het nieuwe Wetboek van Strafvordering (bijzondere regelingen) en art. 488b lid 1 Sv.
    Vanuit de richtlijn beschouwd zou het een positieve verandering zijn als jeugdigen na de modernisering van het Wetboek van Strafvordering de mogelijkheid krijgen om behalve ouders ook derden te laten informeren. De wetgever zou daarom expliciet in het nieuwe Wetboek van Strafvordering moeten opnemen dat jeugdigen deze mogelijkheid hebben of zou dit ten minste in de bijbehorende memorie van toelichting moeten verduidelijken. De mogelijkheid om ook derden te laten informeren mag er echter niet toe leiden dat minder moeite wordt gedaan om ouders te bereiken en zij hierdoor buiten spel worden gezet. Dit geldt met name voor ouders die, zoals hiervoor al duidelijk werd, vanwege onvermogen niet direct in staat zijn om uitvoering te geven aan hun rol in het strafproces. In die gevallen zijn bepaalde (extra) inspanningen van de autoriteiten nodig. Dit is ook in overeenstemming met de systematiek van de richtlijn, waarin derden pas worden geïnformeerd als ouders niet worden bereikt nadat redelijkerwijs te verwachten inspanningen zijn verricht.

  • 4 Verhoorbijstand door ouders

    Het recht op verhoorbijstand kent een onstuimige geschiedenis en is vaker uitvoerig behandeld. Sinds de arresten van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in de zaken Salduz/Turkije en Panovits/Cyprus wordt erkend dat jeugdigen recht hebben op juridische of andere bijstand tijdens het politieverhoor. Waar het EHRM in het Salduz-arrest het fundamentele belang benadrukte van het verlenen van toegang tot een advocaat wanneer de verdachte minderjarig is (en wel reeds bij het eerste politieverhoor),31xEHRM 27 november 2008, ECLI:CE:ECHR:2008:1127JUD003639102 (Salduz/Turkije), r.o. 60. oordeelde het EHRM twee weken later in de zaak Panovits/Cyprus dat jeugdigen gezien hun capaciteiten en kwetsbaarheid gedurende het politieverhoor recht hebben op juridische of andere bijstand, waaronder ook de bijstand van ouders kan worden verstaan. Deze bijstand stelt jeugdigen in staat effectief deel te nemen aan de strafrechtelijke procedure en vormt daarmee een belangrijk onderdeel van het recht op een eerlijk proces.32xEHRM 11 december 2008, ECLI:CE:ECHR:2008:1211JUD000426804 (Panovits/Cyprus). Zie ook T. Liefaard & Y.N. van den Brink, ‘Juveniles’ Right to Counsel during Police Interrogations: An Interdisciplinary Analysis of a Youth-Specific Approach, with a Particular Focus on the Netherlands’, Erasmus Law Review 2014, afl. 4, p. 208. Ook het VN-Kinderrechtencomité acht het van belang dat jeugdigen de aanwezigheid van ouders tijdens het verhoor kunnen verzoeken, gezien de psychologische en emotionele steun die ouders bieden.33xVN-Kinderrechtencomité, General Comment No. 10. Children’s rights in juvenile justice, CRC/C/GC/10, 25 april 2007, par. 53 en 58.
    Door de modernisering van het Wetboek van Strafvordering wordt de mogelijkheid voor ouders om verhoorbijstand te verlenen voor het eerst in de Nederlandse wet opgenomen.34xNu is dit geregeld in het OM-beleid per 1 maart 2017 inzake bijstand door vertrouwenspersoon bij verhoor minderjarige en procedure bij afstand verhoorbijstand door minderjarige, Stcrt. 2017, 12009. In het conceptwetsvoorstel is bepaald dat degene die de verdachte verhoort, toegang tot het verhoor verleent aan de ouder of een ander vertrouwenspersoon.35xArt. 6.1.1.1.5 lid 1. Dit betreft zowel het politieverhoor als andere soorten verhoren tijdens het strafproces, zoals het verhoor door de rechter-commissaris en de raadkamer of het verhoor bij de officier van justitie omtrent de strafbeschikking.36xConcept-MvT Boek 6, p. 9-10 en 12-13. Om de toegang van ouders tot deze verhoren te realiseren, zullen door ouders inspanningen moeten worden verricht: ouders moeten zich beschikbaar houden en voldoen in het gunstigste geval ook aan de oproeping om het verhoor bij te wonen.37xConcept-MvT Boek 6, p. 12.
    Op grond van het conceptwetsvoorstel worden ouders tijdens het verhoor in de gelegenheid gesteld het woord te voeren. Dit is een verandering ten opzichte van de huidige regeling: thans mogen ouders die aanwezig zijn bij het verhoor geen contact met de verdachte maken, het verhoor niet onderbreken of dit op een andere wijze verstoren.38xOM-beleid per 1 maart 2017 inzake bijstand door vertrouwenspersoon bij verhoor minderjarige en procedure bij afstand verhoorbijstand door minderjarige, Stcrt. 2017, 12009, p. 2. Vanuit de politie is de zorg geuit dat deze nieuwe regeling ertoe zal leiden dat politieverhoren langer duren en dat mogelijk bij de jeugdige verwarring ontstaat ten aanzien van de rol van de ouders in relatie tot die van de raadsman tijdens het verhoor.39xNationale politie, Advisering conceptwetsvoorstellen boeken 3 t/m 6 Wetboek van Strafvordering, 2018 (online publiek), p. 37. De memorie van toelichting bij het conceptwetsvoorstel zegt niets over dit risico van verwarring en bevat maar weinig concrete informatie over de afbakening van de positie van ouders ten opzichte van die van de raadsman tijdens het verhoor. Er wordt slechts aangegeven dat de raadsman een belangrijke rol heeft wat betreft de verwezenlijking van de verdedigingsrechten van de jeugdige en dat ouders de jeugdige emotionele ondersteuning bieden. Daarnaast kunnen ouders de jeugdige van uitleg voorzien, in aanvulling op de uitleg van de raadsman.40xConcept-MvT Boek 6, p. 7 en 13.
    Toegang van ouders tot het verhoor kan volgens het conceptwetsvoorstel slechts worden geweigerd op grond van het belang van het onderzoek of het belang van de jeugdige.41xArt. 6.1.1.1.5 lid 1 en art. 6.1.1.1.3 lid 2. Weigering op grond van het belang van het onderzoek kan voorkomen als de bereidheid van de jeugdige om te verklaren vervalt door de aanwezigheid van de ouder of wanneer de ouder zelf is betrokken bij het strafbare feit. Het belang van de jeugdige kan zich verzetten tegen het verlenen van toegang indien vrijheidsbeneming langer duurt als de komst van een ouder wordt afgewacht of als de jeugdige niet wil worden bijgestaan.42xConcept-MvT Boek 6, p. 12-13. Deze twee weigeringsgronden zijn door de politie goed ontvangen.43xNationale politie 2018, p. 35-36. Zo wordt het positief geacht dat op grond van het belang van de jeugdige afgezien kan worden van het onverkort vasthouden aan het verlenen van toegang van ouders tot het verhoor, aangezien de politiepraktijk menigmaal wordt geconfronteerd met ouders die niet komen opdagen.44xNationale politie 2018, p. 35. Zoals eerder aan bod kwam, geldt echter voor bepaalde (groepen) ouders dat zij niet uit onwil verzuimen om bij het verhoor aanwezig te zijn, maar uit onmacht. In die gevallen dient de nodige moeite te worden gedaan om ervoor te zorgen dat deze ouders hun kind bij het verhoor kunnen ondersteunen. Vermeden moet worden dat het niet-verschijnen van ouders te snel wordt bestempeld als onwil en dat het verhoor, op grond van het belang van de jeugdige, plaatsvindt zonder de bijstand van ouders.

    De bepaling in het conceptwetsvoorstel over de verhoorbijstand lijkt in overeenstemming te zijn met de richtlijn. Opvallend is echter dat de richtlijn spreekt van het recht van de jeugdige om te worden vergezeld door de ouder; voor een juiste implementatie van de richtlijn zal dit uitgangspunt dan ook in het Wetboek van Strafvordering tot uitdrukking moeten komen.45xZie Kamerstukken II 2017/18, 28741, 35, p. 2-3. De memorie van toelichting bij het conceptwetsvoorstel erkent dit uitgangspunt. Volgens de wetgever betreft de bijstand van een ouder tijdens het verhoor een recht van de jeugdige en betekent dit concreet dat op aangeven van de jeugdige van verhoorbijstand kan worden afgezien.46xConcept-MvT Boek 6, p. 9.
    Echter, dit uitgangspunt blijkt niet uit de tekst van het conceptwetsvoorstel. Artikel 6.1.1.1.5 is immers niet geformuleerd als een recht van de jeugdige. Dit kan invloed hebben op de toepassing van het artikel in de praktijk. Voor de vraag of ouders verhoorbijstand mogen verlenen, is de jeugdige in de voorgestelde regeling namelijk afhankelijk van de verhorende autoriteit. Hij bepaalt of toegang tot het verhoor wordt verleend of dat zich een weigeringsgrond voordoet. De wetgever spreekt in de memorie van toelichting bij het conceptwetsvoorstel zelfs van een discretionaire bevoegdheid van de verhorende autoriteit.47xConcept-MvT Boek 6, p. 13. De RSJ stipt in haar advies met betrekking tot het conceptwetsvoorstel aan dat lid 1 van art. 6.1.1.1.5 imperatief geformuleerd is, terwijl de concept-MvT spreekt van een discretionaire bevoegdheid; Afdeling advisering van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming 2018, p. 19. Dit brengt mee dat de jeugdige niet zonder meer afstand van de verhoorbijstand van ouders kan doen. Immers, als de jeugdige aangeeft geen bijstand te wensen, heeft de verhorende autoriteit de ruimte hieraan voorbij te gaan als hij dit niet in het belang van de jeugdige acht. Alleen het belang van de jeugdige is een reden voor het weigeren van verhoorbijstand, niet de wil van de jeugdige. Weliswaar kán, zoals de wetgever heeft aangegeven, het feit dat de jeugdige niet wil worden bijgestaan, meebrengen dat de verhorende autoriteit oordeelt dat het belang van de jeugdige zich tegen de aanwezigheid van ouders bij het verhoor verzet, maar dit hoeft niet per definitie het geval te zijn. Het conceptwetsvoorstel maakt derhalve onvoldoende duidelijk dat verhoorbijstand van ouders een recht is van de jeugdige en dat het altijd mogelijk moet zijn afstand van dit recht te doen. Dit betekent ook dat ouders geen zelfstandig recht hebben om bij het verhoor aanwezig te zijn.48xLiefaard & Van den Brink 2014, p. 218 en OM-beleid per 1 maart 2017 inzake bijstand door vertrouwenspersoon bij verhoor minderjarige en procedure bij afstand verhoorbijstand door minderjarige, Stcrt. 2017, 12009, p. 2. Uit de formulering van het conceptwetsvoorstel blijkt daarentegen niet dat het de jeugdige is die recht heeft op de aanwezigheid van een ouder, niet de ouder die het recht heeft aanwezig te zijn.

  • 5 Het bijwonen van de terechtzitting

    Sinds 1 januari 2011 zijn ouders van jeugdige verdachten verplicht de strafzitting tegen hun kind bij te wonen.49xStb. 2010, 291 en Stb. 2010, 792. Deze verschijningsplicht wordt met de modernisering van het Wetboek van Strafvordering gehandhaafd. In het conceptwetsvoorstel is bepaald dat de ouder wordt opgeroepen voor het bijwonen van de terechtzitting. Indien een ouder niet verschijnt, kan de rechter de zaak aanhouden en de oproeping van de ouder bevelen en hierbij een bevel tot medebrenging verlenen.50xArt. 6.1.1.3.3.4 lid 1 en art. 6.1.1.3.3.5.
    Ouders blijven hiermee ook na de modernisering van het Wetboek van Strafvordering verplicht op de terechtzitting te verschijnen, maar de rol die zij daar vervullen, verandert. Waar ouders volgens het huidige Wetboek van Strafvordering op de zitting slechts in de gelegenheid worden gesteld in te brengen wat tot verdediging kan dienen, krijgen zij in het conceptwetsvoorstel een algemenere rol toebedeeld en wordt de ouder de gelegenheid geboden ‘het woord te voeren en vragen te stellen aan verschenen getuigen en deskundigen’.51xVergelijk art. 496 lid 2 Sv en art. 6.1.1.3.3.4 lid 2. Zie ook concept-MvT Boek 6, p. 10. Volgens de wetgever is de rol van ouders in de bestaande situatie namelijk niet volledig bepaald; de rol die ouders hebben, is ruimer dan alleen een verdedigende. Ouders bieden volgens de memorie van toelichting bij het conceptwetsvoorstel ook (emotionele) ondersteuning. Jeugdigen hebben op de terechtzitting mogelijk de behoefte op de ouder terug te vallen voor uitleg. Daarnaast is de ouder volgens deze toelichting een informatiebron over de jeugdige. Het horen van de ouder geeft onder andere indicaties of de ontwikkeling van de jeugdige leeftijdsadequaat is en of er mogelijk sprake is van een stoornis. Ten slotte komt in de memorie van toelichting bij het conceptwetsvoorstel tot uitdrukking dat de ouder een rol heeft met betrekking tot de op te leggen sanctie. In het kader van de besluitvorming kan het volgens de wetgever voor rechters van belang zijn inzicht te krijgen in de (on)mogelijkheid van ouders om ondersteunend te zijn bij de tenuitvoerlegging van de beslissing.52xConcept-MvT Boek 6, p. 10-11. Ondanks deze vrij uitgebreide toelichting van de wetgever op de verschillende functies van ouders ter terechtzitting signaleren Defence for Children en de RSJ enkele onduidelijkheden omtrent de rollen die ouders volgens de wetgever vervullen. Zij vragen zich bijvoorbeeld af hoe de rol van de ouder als informatiebron zich verhoudt tot het verschoningsrecht en hoe groot de positie van ouders is bij een zwijgende of ontkennende verdachte.53xDefence for Children 2018, p. 9 en Afdeling advisering van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming 2018, p. 9.

    In de richtlijn blijft de functie van ouders ter terechtzitting in het midden en wordt volstaan met een bepaling waarin het belang van de aanwezigheid van ouders tijdens de terechtzitting tot uitdrukking wordt gebracht. Ook hier valt op dat de richtlijn de verschijning van ouders als een recht van de jeugdige formuleert, terwijl het conceptwetsvoorstel een verschijningsplicht kent. De vraag kan worden gesteld of deze plicht voldoet als een adequate weergave van de richtlijn.54xZie Kempen & Uit Beijerse 2016, p. 236. Het conceptwetsvoorstel brengt immers mee dat ouders verplicht aanwezig zijn bij de zitting, ook als zij dit niet willen en de jeugdige geen behoefte heeft aan ondersteuning. Wordt een ouder toch gedwongen te verschijnen, eventueel via een bevel medebrenging, dan kan dit schadelijke gevolgen hebben voor de ouder-kindrelatie en zullen ouders waarschijnlijk niet meewerken tijdens de zitting. Dit levert een slecht voorbeeld voor de jeugdige op. Bovendien zorgt een eventuele aanhouding van de zaak voor vertraging, terwijl juist bij jeugdigen snelheid is geboden.55xI. Weijers, M. Bruning & G. de Jonge, ‘Ouders dwingen tot bijwonen jeugdstrafzitting is slecht idee’, Tijdschrift voor Familie- en Jeugdrecht 2008/61, afl. 6. Wordt de verschijning van ouders vormgegeven door middel van een recht van de jeugdige, dan kan van begin af aan duidelijk zijn dat de jeugdige geen behoefte heeft aan ondersteuning van ouders en worden bovenstaande problemen voorkomen. Hoewel in het conceptwetsvoorstel aan dit probleem wordt tegemoetgekomen doordat in het belang van de jeugdige van aanhouding van de zaak kan worden afgezien, betekent dit niet dat onverkort naar de wens van de jeugdige wordt geluisterd.56xArt. 6.1.1.1.3 lid 2. Beslissend blijft wat de rechter in het belang van de jeugdige acht. Bij deze afweging spelen, behalve de mening van de jeugdige, ook de verschillende functies van ouders op de zitting een rol.
    Heeft een jeugdige wel behoefte aan ondersteuning van ouders op de terechtzitting, maar verschijnen ouders niet, dan wordt het de rechter in het conceptwetsvoorstel daarnaast makkelijker gemaakt de zaak niet aan te houden. In de huidige regeling is aanhouding van de zaak de norm en wijkt de rechter slechts op limitatief opgesomde gronden hiervan af.57xZie art. 496a lid 1 en 3 Sv. Lid 1 is dwingend geformuleerd en schrijft voor dat de rechter de aanhouding ‘beveelt’. ‘Aanhouding, tenzij’ is het uitgangspunt.58xK. Hepping, I. Weijers & S.E. Rap, ‘Aanwezigheid ouders bij de jeugdstrafzitting’, Tijdschrift voor Familie- en Jeugdrecht 2011/50, afl. 5, onder Kritiek. Blijkens de formulering van de voorgestelde regeling (‘kan de rechter de aanhouding van de zaak (…) bevelen’) wijkt het conceptwetsvoorstel van dit uitgangspunt af en krijgt de rechter meer vrijheid om van aanhouding af te zien.59xArt. 6.1.1.3.3.5 lid 1. Deze verandering van het imperatieve voorschrift tot aanhouding van de zaak als ouders niet verschijnen in de huidige regeling naar de meer open geformuleerde discretionaire bevoegdheid in het conceptwetsvoorstel heeft verschillende reacties opgeroepen. Enerzijds wordt de verandering door de Raad voor de rechtspraak positief ontvangen, omdat de nieuwe formulering het mogelijk maakt maatwerk te leveren. Daarbij wordt opgemerkt dat de bepaling geen inbreuk mag maken op de mogelijkheden van ouders om hun kind op de zitting te verdedigen en te ondersteunen. Dit brengt mee dat meer betekenis toekomt aan een juiste oproeping van ouders.60xRaad voor de rechtspraak 2018, p. 111 en 116. Anderzijds pleit de RSJ voor aanpassing van de voorgestelde regeling, in die zin dat in ieder geval een van de ouders bij de terechtzitting aanwezig is, tenzij het belang van de jeugdige door de aanwezigheid wordt geschaad. De RSJ verwijst hierbij naar de rol van ouders als informatiebron over de jeugdige en het feit dat de aanwezigheid van ouders bij de berechting kan helpen bij de uitvoering van de sanctie.61xAfdeling advisering van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming 2018, p. 13-14. Bezien vanuit de richtlijn en het daarin opgenomen recht van de jeugdige om ouders aanwezig te laten zijn op de zitting, kan de voorgestelde vergrote vrijheid van de rechter om van aanhouding van de zaak af te zien in ieder geval worden gezien als een achteruitgang. Dat aanhouding van de zaak en verplichte aanwezigheid van ouders ook nadelen met zich kan brengen zoals beschreven, doet aan dit recht van de jeugdige in beginsel niets af.62xTenzij deze nadelen ertoe leiden dat geoordeeld moet worden dat de aanwezigheid van ouders ter terechtzitting niet in het belang van de jeugdige is.
    Wordt van aanhouding van de zaak afgezien en zijn ouders daardoor niet aanwezig tijdens de terechtzitting, dan bevat het conceptwetsvoorstel daarnaast geen bepaling die jeugdigen de mogelijkheid geeft om een andere volwassene mee te nemen naar de zitting, terwijl de richtlijn deze mogelijkheid als een recht van de jeugdige erkent. Zoals in paragraaf 3 beschreven, is het van belang dat, indien ouders hiertoe niet in staat zijn, jeugdigen door middel van een andere volwassene de uitoefening van hun rechten uit de richtlijn kunnen waarborgen.

  • 6 Conclusie

    Richtlijn (EU) 2016/800 kent aan jeugdigen bepaalde rechten toe die zien op de bescherming die ouders in de strafprocedure bieden. Deze rechten zijn in de bepalingen in het conceptwetsvoorstel niet altijd zonder meer terug te vinden. In het conceptwetsvoorstel worden de waarborgen omtrent de positie van ouders namelijk niet opgenomen als rechten van jeugdigen, maar wordt met name vastgelegd wat de gang van zaken is tijdens het strafproces en, ongeacht de vraag of ouders dit kunnen waarmaken, welke rol ouders hierin spelen. Uit dit verschil in formulering blijkt dat de Nederlandse wetgever een andere, meer pragmatische, benadering heeft ten aanzien van het jeugdstrafprocesrecht dan de Europese wetgever en het is de vraag of hiermee recht wordt gedaan aan de strekking van de richtlijn. Daarnaast is gebleken dat de richtlijn jeugdigen op sommige onderdelen meer bescherming biedt dan het conceptwetsvoorstel, zoals wat betreft het informeren van ouders en de mogelijkheid voor de jeugdige om door middel van een andere volwassene dan de ouder de uitoefening van de rechten uit de richtlijn te waarborgen. Gezien de achtergrond van de richtlijn kan dit van invloed zijn op de bescherming van het recht van de jeugdige op een eerlijk proces. Al met al is de positie van ouders in het conceptwetsvoorstel niet zonder meer in overeenstemming met de richtlijn. De richtlijn vraagt om aanpassingen van het conceptwetsvoorstel en heeft, in tegenstelling tot wat de wetgever heeft aangegeven, meer dan slechts beperkte gevolgen voor Boek 6 van het nieuwe Wetboek van Strafvordering.

Noten

  • 1 In het onderhavige artikel wordt onder jeugdigen verstaan: personen tussen de twaalf en achttien jaar. Dit neemt niet weg dat in het wetsvoorstel tot vaststelling van Boek 6 van het nieuwe Wetboek van Strafvordering is bepaald dat ten aanzien van verdachten die ten tijde van het strafbare feit de leeftijd van achttien, maar nog niet die van drieëntwintig jaar hebben bereikt, toepassing kan worden gegeven aan de bepalingen die gelden voor jeugdigen op grond van de persoonlijkheid van de verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is begaan; zie art. 6.1.1.4.2.

  • 2 Onder ouder wordt in het conceptwetsvoorstel verstaan: degene die over de minderjarige gezag uitoefent als bedoeld in art. 1:245 Burgerlijk Wetboek; zie art. 6.1.1.1.1. De bepalingen die betrekking hebben op de ouder kunnen bovendien van toepassing zijn op een persoon die de feitelijke opvoeding verzorgt van een verdachte die meerderjarig is; zie art. 6.1.1.1.2. De bepalingen uit het conceptwetsvoorstel richten zich in principe tot beide ouders, aangezien het gezag in de regel bij twee ouders ligt; concept-memorie van toelichting bij Vaststellingswet Boek 6 van het nieuwe Wetboek van Strafvordering (bijzondere regelingen), p. 12 (hierna: concept-MvT Boek 6).

  • 3 Concept-MvT Boek 6, p. 9.

  • 4 Concept-MvT Boek 6, p. 10.

  • 5 Afdeling advisering van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming, Advies Conceptwetsvoorstellen Wetboek van Strafvordering Boek 3 t/m Boek 6, 2018 (online publiek), p. 9.

  • 6 Concept-MvT Boek 6, p. 8.

  • 7 Art. 24 lid 1 Richtlijn (EU) 2016/800.

  • 8 Te weten het wetsvoorstel Wijziging van het Wetboek van Strafvordering en de Overleveringswet ter implementatie van de richtlijn 2016/800/EU van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende procedurele waarborgen voor kinderen die verdachte of beklaagde zijn in een strafprocedure (PbEU L 132). Zie Kamerstukken II 2018/19, 35116, 2.

  • 9 Concept-MvT Boek 6, p. 8-9.

  • 10 Defence for Children, Advies Concept Wetsvoorstel Boek 6 Wetboek van Strafvordering, 2018 (online publiek), p. 2.

  • 11 Zie adviescommissie strafrecht van de Nederlandse orde van advocaten, Consultatie wetsvoorstellen boeken 3 tot en met 6 Wetboek van Strafvordering, 2018 (online publiek), p. 60 en Wetenschappelijke Commissie van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak, Advies over de conceptwetsvoorstellen boeken 3 tot en met 6 van het Wetboek van Strafvordering, 2018 (online publiek), p. 31.

  • 12 Zie par. 1 Preambule Richtlijn (EU) 2016/800.

  • 13 Resolutie van de Raad van 30 november 2009 over een routekaart ter versterking van de procedurele rechten van verdachten en beklaagden in strafprocedures, 2009/C 295/01.

  • 14 Te weten Richtlijn 2010/64/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 betreffende het recht op vertolking en vertaling in strafprocedures; Richtlijn 2012/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het recht op informatie in strafprocedures; Richtlijn 2013/48/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2013 betreffende het recht op toegang tot een advocaat in strafprocedures en in procedures ter uitvoering van een Europees aanhoudingsbevel en het recht om een derde op de hoogte te laten brengen vanaf de vrijheidsbeneming en om met derden en consulaire autoriteiten te communiceren tijdens de vrijheidsbeneming en Richtlijn (EU) 2016/343 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende de versterking van bepaalde aspecten van het vermoeden van onschuld en van het recht om in strafprocedures bij de terechtzitting aanwezig te zijn. Ook is er een zesde richtlijn aangenomen: Richtlijn (EU) 2016/1919 van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2016 betreffende rechtsbijstand voor verdachten en beklaagden in strafprocedures en voor gezochte personen in procedures ter uitvoering van een Europees aanhoudingsbevel.

  • 15 Bijlage bij Resolutie van de Raad van 30 november 2009 over een routekaart ter versterking van de procedurele rechten van verdachten en beklaagden in strafprocedures, 2009/C 295/01, maatregel E.

  • 16 Zie ook par. 18 en 25-26 Preambule Richtlijn (EU) 2016/800.

  • 17 M.A.H. Kempen & J. uit Beijerse, ‘De EU-Richtlijn procedurele waarborgen minderjarige verdachten en het Nederlandse jeugdstrafprocesrecht’, NtEr 2016/7, p. 234.

  • 18 Zie par. 18 Preambule Richtlijn (EU) 2016/800 en art. 5 lid 1 jo. art. 4 lid 1 sub a onder ii Richtlijn (EU) 2016/800.

  • 19 Par. 22 Preambule Richtlijn (EU) 2016/800.

  • 20 Zie lid 1 en lid 4.

  • 21 Zie par. 59 Preambule Richtlijn (EU) 2016/800 en Kempen & Uit Beijerse 2016, p. 236.

  • 22 Par. 57 Preambule Richtlijn (EU) 2016/800.

  • 23 M.J.M. Verpalen, ‘Commentaar op art. 504 Sv’, in: C.P.M. Cleiren, M.J.M. Verpalen & J.H. Crijns (red.), Tekst en Commentaar Strafvordering (online, bijgewerkt 1 juli 2017).

  • 24 Art. 6.1.1.3.1.1 lid 1.

  • 25 Zie Raad voor de Rechtspraak, Advies inzake de wetsvoorstellen tot vaststelling van de Boeken 3, 4, 5 en 6 van het Wetboek van Strafvordering (Modernisering Sv), 2018 (online publiek), p. 62 en Wetenschappelijke Commissie van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak 2018, p. 31.

  • 26 Zie art. 2 Richtlijn (EU) 2016/800 voor het toepassingsgebied van de richtlijn. In het zesde lid van dit artikel is de clausule opgenomen dat de richtlijn voor bepaalde lichte strafbare feiten alleen van toepassing is op de procedure bij de rechtbank. De richtlijn is in elk geval volledig van toepassing indien de jeugdige van zijn vrijheid is ontnomen.

  • 27 Zie ook Adviescommissie strafrecht van de Nederlandse orde van advocaten, Wetgevingsadvies: voorstel van wet tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering en de Overleveringswet ter implementatie van richtlijn 2016/800/EU van het Europese Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende procedurele waarborgen voor kinderen die verdachte of beklaagde zijn in een strafprocedure (PbEU L 132), 2018 (online publiek), p. 2.

  • 28 Zie art. 488b lid 1 Sv.

  • 29 Art. 2.5.3.1.4 lid 1 Vaststellingswet Boek 2 van het nieuwe Wetboek van Strafvordering (het opsporingsonderzoek).

  • 30 Vergelijk art. 6.1.1.3.1.1 lid 1 Vaststellingswet Boek 6 van het nieuwe Wetboek van Strafvordering (bijzondere regelingen) en art. 488b lid 1 Sv.

  • 31 EHRM 27 november 2008, ECLI:CE:ECHR:2008:1127JUD003639102 (Salduz/Turkije), r.o. 60.

  • 32 EHRM 11 december 2008, ECLI:CE:ECHR:2008:1211JUD000426804 (Panovits/Cyprus). Zie ook T. Liefaard & Y.N. van den Brink, ‘Juveniles’ Right to Counsel during Police Interrogations: An Interdisciplinary Analysis of a Youth-Specific Approach, with a Particular Focus on the Netherlands’, Erasmus Law Review 2014, afl. 4, p. 208.

  • 33 VN-Kinderrechtencomité, General Comment No. 10. Children’s rights in juvenile justice, CRC/C/GC/10, 25 april 2007, par. 53 en 58.

  • 34 Nu is dit geregeld in het OM-beleid per 1 maart 2017 inzake bijstand door vertrouwenspersoon bij verhoor minderjarige en procedure bij afstand verhoorbijstand door minderjarige, Stcrt. 2017, 12009.

  • 35 Art. 6.1.1.1.5 lid 1.

  • 36 Concept-MvT Boek 6, p. 9-10 en 12-13.

  • 37 Concept-MvT Boek 6, p. 12.

  • 38 OM-beleid per 1 maart 2017 inzake bijstand door vertrouwenspersoon bij verhoor minderjarige en procedure bij afstand verhoorbijstand door minderjarige, Stcrt. 2017, 12009, p. 2.

  • 39 Nationale politie, Advisering conceptwetsvoorstellen boeken 3 t/m 6 Wetboek van Strafvordering, 2018 (online publiek), p. 37.

  • 40 Concept-MvT Boek 6, p. 7 en 13.

  • 41 Art. 6.1.1.1.5 lid 1 en art. 6.1.1.1.3 lid 2.

  • 42 Concept-MvT Boek 6, p. 12-13.

  • 43 Nationale politie 2018, p. 35-36.

  • 44 Nationale politie 2018, p. 35.

  • 45 Zie Kamerstukken II 2017/18, 28741, 35, p. 2-3.

  • 46 Concept-MvT Boek 6, p. 9.

  • 47 Concept-MvT Boek 6, p. 13. De RSJ stipt in haar advies met betrekking tot het conceptwetsvoorstel aan dat lid 1 van art. 6.1.1.1.5 imperatief geformuleerd is, terwijl de concept-MvT spreekt van een discretionaire bevoegdheid; Afdeling advisering van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming 2018, p. 19.

  • 48 Liefaard & Van den Brink 2014, p. 218 en OM-beleid per 1 maart 2017 inzake bijstand door vertrouwenspersoon bij verhoor minderjarige en procedure bij afstand verhoorbijstand door minderjarige, Stcrt. 2017, 12009, p. 2.

  • 49 Stb. 2010, 291 en Stb. 2010, 792.

  • 50 Art. 6.1.1.3.3.4 lid 1 en art. 6.1.1.3.3.5.

  • 51 Vergelijk art. 496 lid 2 Sv en art. 6.1.1.3.3.4 lid 2. Zie ook concept-MvT Boek 6, p. 10.

  • 52 Concept-MvT Boek 6, p. 10-11.

  • 53 Defence for Children 2018, p. 9 en Afdeling advisering van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming 2018, p. 9.

  • 54 Zie Kempen & Uit Beijerse 2016, p. 236.

  • 55 I. Weijers, M. Bruning & G. de Jonge, ‘Ouders dwingen tot bijwonen jeugdstrafzitting is slecht idee’, Tijdschrift voor Familie- en Jeugdrecht 2008/61, afl. 6.

  • 56 Art. 6.1.1.1.3 lid 2.

  • 57 Zie art. 496a lid 1 en 3 Sv. Lid 1 is dwingend geformuleerd en schrijft voor dat de rechter de aanhouding ‘beveelt’.

  • 58 K. Hepping, I. Weijers & S.E. Rap, ‘Aanwezigheid ouders bij de jeugdstrafzitting’, Tijdschrift voor Familie- en Jeugdrecht 2011/50, afl. 5, onder Kritiek.

  • 59 Art. 6.1.1.3.3.5 lid 1.

  • 60 Raad voor de rechtspraak 2018, p. 111 en 116.

  • 61 Afdeling advisering van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming 2018, p. 13-14.

  • 62 Tenzij deze nadelen ertoe leiden dat geoordeeld moet worden dat de aanwezigheid van ouders ter terechtzitting niet in het belang van de jeugdige is.

Reageer

Tekst