Platform Modernisering Strafvordering

Pmsv

Rubrieken

Cassatie in het nieuwe Wetboek van Strafvordering08/2018

Mr. A.J.A. van Dorst
Trefwoorden: cassatieprocedure, rechtstreeks cassatieberoep, cassatiegronden, prejudiciële vragen, facultatieve OM-conclusie

    Deze bijdrage gaat over voorgestelde wijzigingen ten aanzien van de cassatieprocedure en over enkele wenselijke wijzigingen die niet zijn voorgesteld. Eerst komt aan de orde (de onwenselijkheid van) het rechtstreeks cassatieberoep: de Hoge Raad niet als derde maar als tweede instantie, dus zonder tussenkomst van een appelrechter. In dat verband zal aandacht worden besteed aan de ingewikkelde cassatiedrempel in zaken betreffende overtredingen alsook aan het cassatieberoep in beklagzaken. Vervolgens wordt aandacht besteed aan het karakter van de cassatieprocedure; stilgestaan wordt bij (voorstellen die lijken te schuren met) het schriftelijke karakter van het cassatiegeding alsook bij de mogelijkheid tot tegenspraak. Daarna komt de regeling van de herstelbeslissing en de aanvulling langs. Dan komt de nieuwe regeling van de cassatiegronden aan bod, waarna tot slot aandacht wordt besteed aan wat in het verschiet ligt. Dat betreft de invoering van een cassatiebalie, de prejudiciële vragen en de facultatieve conclusie van het parket. Dat alles natuurlijk voor zover van belang met het oog op de behandeling van strafzaken.

Mr. A.J.A. van Dorst

Mr. A.J.A. (Leo) van Dorst is oud-vicepresident van de Hoge Raad.

De bewijsregeling in het concept-Wetboek van Strafvordering08/2018

Mr. dr. B. de Wilde
Trefwoorden: bewijs, bewijsstelsel, onmiddellijkheidsbeginsel, bewijsmiddelen, ondervragingsrecht

    In concept-Boek 4 van het nieuwe Wetboek van Strafvordering wordt een aangepaste bewijsregeling voorgesteld. Een aantal aspecten daarvan wordt in deze bijdrage besproken. Er wordt aandacht besteed aan de gebondenheid aan wettige bewijsmiddelen, het bewijscriterium, formele onmiddellijkheid, enkele specifieke bewijsmiddelen, bewijsminima, het recht getuigen te ondervragen, bewijsmotivering en het bewijs bij de schuldvaststelling in het kader van een strafbeschikking.

Mr. dr. B. de Wilde

Mr. dr. B. (Bas) de Wilde is universitair hoofddocent aan de Vrije Universiteit Amsterdam en rechter-plaatsvervanger in de Rechtbank Noord-Holland.

Herstelrechtvoorzieningen in het (nieuwe) Wetboek van Strafvordering: geen luxe maar noodzaak met het oog op de realisering van een humane rechtspleging08/2018

Mr. dr. J. Claessen
Trefwoorden: Herstelrecht(voorzieningen), Mediation in strafzaken, Wetboek van Strafvordering, Humane rechtspleging, Wetsvoorstel

    In deze bijdrage staat het herziene voorstel van wet centraal strekkende tot invoering van een nieuwe Titel – ‘Herstelrechtvoorzieningen’ – in het (nieuwe) Wetboek van Strafvordering. Het wetsvoorstel is in feite een ‘burgerinitiatiefwetsvoorstel’ en is geschreven door een initiatiefgroep bestaande uit medewerkers van de Universiteit Maastricht en Restorative Justice Nederland in samenwerking met een denktank van vele professionals werkzaam in de strafrechtspraktijk, onder wie rechters, officieren van justitie, advocaten, mediators, politiemedewerkers en gevangenispersoneel. De auteur zet in deze bijdrage niet alleen de proeve van wetgeving uiteen, maar plaatst deze ook binnen een passende rechtshistorische context en voorziet haar voorts van zijn persoonlijke commentaar en visie.

Mr. dr. J. Claessen

Mr. dr. J. Claessen is als universitair hoofddocent straf(proces)recht verbonden aan de capaciteitsgroep Strafrecht en Criminologie van de Faculteit der Rechtsgeleerdheid van de Universiteit Maastricht. Daarnaast is hij rechter-plaatsvervanger bij de Rechtbank Limburg en bestuurslid van Stichting Mens en Strafrecht.

Of/Of: de alternatieve kwalificatie09/2018

Mr. dr. J.G.H. Altena-Davidsen
Trefwoorden: Strafprocesrecht, Modernisering van strafvordering, Alternatieve kwalificatie, Kwalificatiebeslissing, Samengestelde tenlasteleggingen

    In het conceptwetsvoorstel voor Boek 4 van het nieuwe Wetboek van Strafvordering (de berechting) wordt het voorstel gedaan om een alternatieve kwalificatie mogelijk te maken. In deze bijdrage wordt, na een uiteenzetting van het geldende recht en de wijziging die het voorstel daarin moet aanbrengen, onderzocht of in de praktijk behoefte bestaat aan de mogelijkheid tot alternatieve kwalificatie. Die behoefte lijkt beperkt te zijn, en zich vooral voor te doen in de context van het gedifferentieerde stelsel van vermogensdelicten en deelnemingsvormen. Deze bijdrage werpt daarom de vraag op of het probleem, en bijgevolg de oplossing daarvan, niet eerder gelegen zijn in het materiële recht dan het strafprocesrecht. Op basis daarvan, alsmede op basis van een korte bespreking van mogelijke bezwaren tegen de alternatieve kwalificatie, wordt de stelling betrokken dat het voorstel nadere doordenking en onderbouwing behoeft.

Mr. dr. J.G.H. Altena-Davidsen

Mr. dr. J.G.H. Altena-Davidsen is universitair docent straf- en strafprocesrecht aan de Universiteit Leiden.