P.A.M. Verrest en P.A.M. Mevis , Rechtsvergelijkende inzichten voor de modernisering van het Wetboek van Strafvordering, Den Haag: Boom juridisch 2019.
De modernisering van het Wetboek van Strafvordering staat niet op zichzelf. Een blik over onze landsgrenzen leert dat in andere Europese landen ook wordt gewerkt aan herziening van het strafprocesrecht, met in grote lijnen dezelfde doelstellingen. Het gaat daarbij onder andere om de vereenvoudiging van opsporingsbevoegdheden en de stroomlijning van procedures voor de afdoening van strafbare feiten. Ook speelt overal de noodzaak van aanpassing van de wet aan de digitalisering van het strafproces. De Nederlandse modernisering kan in een breder perspectief worden geplaatst, door kennis te nemen van de ontwikkelingen in die andere rechtsstelsels.
In dat kader bevat deze bundel bijdragen geschreven naar aanleiding van de internationale werkconferentie ?Comparative insights for the modernization of the Dutch Code of Criminal Procedure?, georganiseerd door het ministerie van Justitie en Veiligheid en de Erasmus Universiteit Rotterdam. Het gaat zowel om landenrapporten over België, Duitsland, Frankrijk, Noorwegen en Zwitserland, als om vergelijkende beschouwingen over een aantal voor de modernisering belangrijke onderwerpen. (Algemeen)
P.A.M. Mevis, J.S. Nan, J.H.J. Verbaan, P.C. Verloop en C.L. van der Vis, Parlementaire Geschiedenis Modernisering Wetboek van Strafvordering - deel 8, Tenuitvoerlegging, Den Haag: Boom juridisch 2018.
Op 5 juli 2013 kondigde de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie een modernisering van het Wetboek van Strafvordering aan. Het bestaande wetboek is van 1926 en heeft sindsdien veel wijzigingen ondergaan. Dat heeft de samenhang van de strafproceswetgeving volgens de minister niet altijd bevorderd. Doel van de modernisering is dan ook om te komen tot een ?toekomstbestendig? wetboek dat voorziet in een evenwichtig stelsel van rechtswaarborgen.
Bovendien moet het wetboek voor professionals en burgers toegankelijk en in de praktijk werkbaar zijn.
Met deze serie, waarin de belangrijkste delen van de parlementaire geschiedenis zijn opgenomen, wordt beoogd professionals uit de strafrechtelijke praktijk een adequate toegang tot die parlementaire geschiedenis te bieden. Daartoe wordt artikelsgewijs aangegeven wat de oorspronkelijke tekst is en welke wijzigingen de bepaling gedurende de totstandkoming heeft ondergaan. Tevens worden de relevante passages uit de wetsgeschiedenis per bepaling weergegeven.
De beoogde serie over de parlementaire geschiedenis verschijnt in negen delen. Het onderhavige deel 8, betreft ?Tenuitvoerlegging?. De toekomstige boeken van het Wetboek van Strafvordering worden vervolgens in afzonderlijke delen behandeld.
De auteurs van de serie komen zowel uit de wetenschap (Erasmus Universiteit Rotterdam) als uit de praktijk. (Boek 8)
P.A.M. Mevis, J.S. Nan, J.H.J. Verbaan, P.C. Verloop en C.L. van der Vis, Parlementaire Geschiedenis Modernisering Wetboek van Strafvordering - deel 0, Contourennota, Den Haag: Boom juridisch 2017.
In zijn brief van 2 juli 2014 kondigde de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie het voornemen aan om het bestaande Wetboek van Strafvordering te moderniseren. Het huidige wetboek is in 1926 ingevoerd en heeft sindsdien veel wijzigen ondergaan. Dat is de samenhang van de strafproceswetgeving volgens de Minister niet altijd ten goede gekomen. Het doel van de modernisering is dan ook te komen tot een toekomstbestendig wetboek dat voorziet in een evenwichtig stelsel van rechtswaarborgen. Bovendien moest het wetboek voor professionals en burgers toegankelijk en in de praktijk werkbaar zijn. De wijzigingen van wetgeving dienen bij te dragen aan verbetering van de kwaliteit van de bestaande strafrechtspleging en worden in samenhang met de beleidsdoelstelling van het programma Versterking Prestaties Strafrechtsketen opgesteld.
Met deze serie waarin de belangrijkste delen van de parlementaire geschiedenis zijn opgenomen wordt beoogd professionals uit de strafrechtelijke praktijk een praktisch handvat te geven. Dat wordt gedaan door per boek artikelsgewijs aan te geven welke wijzigingen de bepaling gedurende de totstandkoming heeft ondergaan en tevens de relevante passages uit de wetsgeschiedenis met betrekking tot deze bepalingen weer te geven. De parlementaire geschiedenis verschijnt in negen delen. Het eerste deel, Boek 0, betreft de Contourennota en geeft een algemene verantwoording. Vervolgens wordt elk van de acht toekomstige boeken van het Wetboek van Strafvordering in een afzonderlijk deel behandeld.
De serie is door de sectie strafrecht van de Erasmus School of Law in samenwerking met mensen uit de praktijk tot stand gebracht. Met die samenwerking is bedoeld een voor de praktijk zo praktisch mogelijke serie te realiseren. (Algemeen)
F.P. Ölĉer, B.J.G. Leeuw en J.M. ten Voorde, Leidse gedachten voor een modern (straf)procesrecht, Den Haag: Boom juridisch 2017.
Met het project `Modernisering Strafvordering' staat het straf(proces)recht aan de vooravond van potentieel grootschalige wijzigingen. Dit project stond in 2014 centraal op de Landelijke Strafrechtsdag in Leiden. Doel van die dag was een blik te werpen op de toekomst en te kijken met welke uitdagingen het straf(proces)recht wordt, en zal worden, geconfronteerd in een veranderende samenleving.
De bijdragen in deze bundel zijn gebaseerd op een deel van de presentaties die op deze dag zijn gegeven, waar nodig aangevuld met ontwikkelingen sinds die tijd. Tezamen beogen deze bijdragen de gedachten te presenteren van medewerkers van het Instituut voor Strafrecht en Criminologie van de Universiteit Leiden over de uitdagingen waarmee het straf(proces)recht nu en in de toekomst mee wordt geconfronteerd. Dit teneinde tot enkele gedachten te komen over hoe het straf(proces)recht zou moeten worden ingericht om in de moderne tijd te kunnen functioneren.
Met name de bijdragen van Jan Crijns, Marieke Dubelaar en Jeroen ten Voorde zijn voor Modernisering strafvordering interessant. (Algemeen)
https://www.bju.nl/juridisch/catalogus/leidse-gedachten-voor-een-modern-strafprocesrecht-1
M. Kessler, Audiovisuele verslaglegging in een gemoderniseerd Wetboek van Strafvordering, Den Haag: Boom juridisch 2016.
Het huidige Wetboek van Strafvordering gaat er sinds jaar en dag van uit dat verslaglegging van bijvoorbeeld een politieverhoor of van de terechtzitting door middel van een schriftelijk proces-verbaal plaatsvindt. Tegenwoordig wordt in een toenemend aantal gevallen van een verhoor of van de terechtzitting ook een opname gemaakt. In zijn inaugurele rede gaat de auteur in op de actuele vraag hoe de verhouding tussen schriftelijke verslaglegging en audiovisuele opnamen moet worden genormeerd in een nieuw Wetboek van Strafvordering. Hij stelt een experiment voor waarin wordt beproefd onder welke voorwaarden schriftelijke verslaglegging gedeeltelijk door een opname zou kunnen worden vervangen.
Het boek is bestemd voor juristen die geïnteresseerd zijn in de wijze waarop het Wetboek van Strafvordering kan worden aangepast aan ontwikkelingen in de informatie en communicatietechnologie. (Boek 3 en Boek 4)
Samenvatting: Het Wetboek van Strafvordering bevat in Titel VIA van het vierde boek (de art. 539a-539w Sv) bepalingen met betrekking tot de opsporing van en het onderzoek naar strafbare feiten buiten het rechtsgebied van een rechtbank. De titel schept een basis in het Nederlandse recht voor de uitoefening van bepaalde strafvorderlijke bevoegdheden op het grondgebied van vreemde staten, de (Nederlandse) territoriale en volle zee, de lucht daarboven en de (kosmische) ruimte. Niet alleen biedt de titel een algemene grondslag voor strafrechtelijk onderzoek en opsporing door Nederlandse autoriteiten in het buitenland, ook bevat de titel een aantal bijzondere regels voor dergelijk optreden waarbij juist wordt afgeweken van de overige regels binnen het Wetboek van Strafvordering. Nederlandse opsporingsambtenaren zullen immers doorgaans niet ter plaatse zijn op het moment dat zich op afgelegen locaties, zoals op zee of in de lucht, een strafbaar feit voltrekt. Ook kan een verdachte niet zomaar voor een rechterlijke autoriteit worden geleid wanneer hij zich op een schip midden op de oceaan bevindt. De doelstelling van het onderzoek omvat vier onderdelen: (1) het beschrijven van de inhoud en context van de bepalingen inzake strafvordering buiten het rechtsgebied van een rechtbank, (2) inzichtelijk maken van de toepassing van en ervaringen met deze bepalingen in de praktijk, (3) nagaan hoe strafvorderlijke bepalingen met een vergelijkbare doelstelling zijn vormgegeven in de buurlanden en (4) nagaan – op grond van de punten 2 en 3 – of het strekt tot aanbeveling om de art. 539a e.v. Sv aan te passen in het kader van de modernisering van het Wetboek van Strafvordering. De doelstellingen 1-3 worden beschouwd als de eerste fase van het onderzoek en doelstelling 4 als de tweede fase. Conclusie: over het nut en de noodzaak van Titel VIA in algemene zin kan worden gezegd dat Titel VIA –dat in 1967 in werking is getreden en sindsdien nauwelijks is gewijzigd –anno 2019 dusdanig is verouderd dat deze de feitelijke problematiek van extraterritoriale strafvordering niet (meer) adequaat weerspiegelt. De titel bevat een aantal bepalingen die geen gelijke tred hebben gehouden met onder andere technologische ontwikkelingen en, in samenhang daarmee, met de evolutie van de strafvordering voor zover deze betrekking heeft op het Nederlands grondgebied. De toegevoegde waarde van de algemene instructienorm van art. 539a Sv is primair gelegen in het belang voor de rechtsstatelijkheid en het strafvorderlijk legaliteitsbeginsel. Uit het rechtsvergelijkend onderzoek is naar voren gekomen dat de ons omringende landen geen algemene instructienorm als die in art. 539a Sv kennen voor optreden in het buitenland. (Boek 4)
https://www.wodc.nl/onderzoeksdatabase/2948-extraterritoriale-opsporing-en-vervolging.aspx
Samenvatting: Dit onderzoek is gebaseerd op de volgende probleemstelling: “Wat kan worden geleerd van een vergelijking van de werking in de praktijk van de regeling van het strafprocesrecht en haar werking in Engeland en in Duitsland?” Bijzondere aandacht gaat hierbij uit naar drie aspecten:
Het onderzoek beoogt voorbeelden te verkennen en te beschrijven die laten zien hoe in Engeland en Duitsland een sneller, digitaler en eenvoudiger strafproces wordt gerealiseerd. (Algemeen)
https://www.wodc.nl/onderzoeksdatabase/2945-rechtsvergelijkend-onderzoek-strafproces.aspx
Samenvatting: De strafvordering wordt steeds meer gedigitaliseerd. Informatie komt vaker in digitale vorm beschikbaar en de werkprocessen worden digitaler. Het wordt wenselijk geacht om verdergaand te digitaliseren. Het gemoderniseerde wetboek zou daarvoor geen obstakels moeten bevatten. De Minister van Justitie en Veiligheid heeft zich op het standpunt gesteld dat het wetboek zoveel mogelijk techniekonafhankelijk zou moeten zijn. De vraag die in dit onderzoek is beantwoord, is de vraag of het huidige Wetboek dergelijke obstakels bevat en, wanneer dit het geval is, op welke wijze deze zouden kunnen worden weggenomen. Daarbij zijn niet alle aspecten van de strafvordering onderzocht. Als vertrekpunt is gekozen dat informatie beschikbaar komt in de strafvordering. Dat betekent dat bijvoorbeeld de normering van opsporingsbevoegdheden buiten beschouwing is gebleven. Er zijn drie hoofdthema’s onderzocht: (1) de vorm waarin informatie digitaal wordt vastgelegd, (2) de wijze waarop digitale informatie wordt verwerkt en waarop daarvan kan worden kennisgenomen en (3) het gebruik van digitaal beschikbare informatie als bewijsmiddel. (Algemeen)
https://www.wodc.nl/onderzoeksdatabase/2792-dossiervorming-in-strafzaken.aspx
Samenvatting: De modernisering van het Wetboek van Strafvordering heeft een aantal consequenties voor de rol en verantwoordelijkheid van de verdediging. Centrale vraag is wat het beoogde nieuwe wetboek van de verdediging verwacht in het kader van haar (gedeelde) verantwoordelijkheid voor een voortvarend procesverloop. Wat biedt het nieuwe wetboek de verdediging aan instrumentarium om die verwachting en de daarop gebaseerde verantwoordelijkheid gestalte te (kunnen) geven? En in welke mate is het in de moderniseringsvoorstellen voorgestelde strafprocessuele model voor het bereiken van een "juiste toepassing van het materiële strafrecht" – voor een juiste rechterlijke eindbeslissing – afhankelijk van de wijze waarop de verdediging (al dan niet) inhoud geeft aan haar contradictoire rol?Wat betekent die afhankelijkheid in termen van randvoorwaarden en instrumenten die nodig zijn om aan die rol en verantwoordelijkheid (adequaat) uitdrukking te geven? (Boek 1)
Samenvatting: De Wet OM-afdoening maakt het mogelijk om in een strafrechtelijk kader buiten de rechter om straffen op te leggen door het uitvaardigen van een strafbeschikking. De wet is vanaf 1 februari 2008 gefaseerd ingevoerd, te beginnen met de strafbeschikking uitgevaardigd door de officier van justitie (art. 257a Sv). In 2010 kwam daar de politiestrafbeschikking bij (art. 257b Sv) en in 2012 ook de bestuurlijke strafbeschikking (art. 257ba Sv). De probleemstelling van dit onderzoek was tweeledig en luidde als volgt:
(Boek 3)
https://www.wodc.nl/onderzoeksdatabase/2729-evaluatie-wet-om-afdoening.aspx
Samenvatting: In de nota die de contouren schetst van de voorgenomen modernisering van het Wetboek van Strafvordering in het kader van het programma Versterking Prestaties Strafrechtketen (VPS) (de Contourennota) is een paragraaf opgenomen over toezicht op strafvorderlijk optreden. In deze Contourennota heeft de minister van Veiligheid en Justitie de vraag gesteld of met het huidig samenstel van rechterlijk, intern en extern toezicht de naleving van de geldende wettelijke voorschriften binnen de strafrechtsketen adequaat en systematisch wordt gecontroleerd en gestimuleerd. De centrale onderzoeksvraag in dit onderzoek luidt: ‘Welke vormen van toezicht bestaan thans op het strafvorderlijk overheidsoptreden en welke mogelijke lacunes kunnen hierin worden geconstateerd in de wettelijke en praktische context?’. Hierdoor moeten de termen ‘toezicht’ en ‘strafvorderlijk overheidsoptreden’ initieel afgebakend worden. Dit onderzoek beperkt zich tot toezichtverhoudingen over de kwaliteit van strafvorderlijk overheidsoptreden, wat betekent dat de bevoegdheden ten aanzien van bedrijfsvoering en bedrijfsprocessen niet in dit onderzoek aan bod komen. Verder wordt een opsplitsing gemaakt tussen ‘intern’ en ‘extern’ toezicht. Met intern toezicht wordt bedoeld het toezicht dat binnen een actor zelf wordt georganiseerd, terwijl extern toezicht het toezicht is dat buiten de actor door andere toezichthoudende instanties wordt georganiseerd. (Algemeen)
https://www.wodc.nl/onderzoeksdatabase/2686-toezicht-en-controle.aspx
Samenvatting: Op 1 juli 2012 is de ‘Wet prejudiciële vragen aan de Hoge Raad’ in werking getreden. Deze wet (hierna ook wel Wpv of Wet prejudiciële vragen genoemd) maakt het voor de civiele feitenrechter (rechtbank en hof) mogelijk om gedurende een civiele procedure en alvorens daarin een einduitspraak te doen, prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad. De regeling is neergelegd in art. 81a RO en de artt. 392-394 Rv. De probleemstelling die in dit onderzoek voorligt, kan als volgt worden geformuleerd:
(Boek 6)
https://www.wodc.nl/onderzoeksdatabase/2631-prejudiciele-vraag-in-de-strafrecht-procedure.aspx
Samenvatting: Het voorliggende rapport bestaat uit twee deelrapporten. In het eerste deelrapport wordt verslag gedaan van het kwalitatieve onderzoek naar de maatregelen die zijn genomen om de doorlooptijd van artikel 12 Sv-procedures te verkorten, dan wel artikel 12 Sv-klachten te voorkomen, alsmede wat de beoogde en wat de feitelijke werking is (geweest) van de genomen maatregelen. Ten tweede zijn door middel van kwantitatief onderzoek de verwachtingen van burgers die een artikel 12 Sv-klacht indienen nagegaan alsmede de ervaringen van klagers in de artikel 12 Sv-procedure. In dit onderzoek gaat de aandacht uit naar de vraag hoe eerlijk en rechtvaardig burgers die slachtoffer of anderszins rechtstreeks belanghebbende zijn, zich behandeld en bejegend voelen door de overheid, in dit geval de politie, het OM en het gerechtshof. De mate waarin belanghebbenden oordelen dat zij gedurende de behandeling van hun zaak op een eerlijke en rechtvaardige wijze zijn behandeld wordt in dit verslag aangeduid met de ervaren procedurele rechtvaardigheid. (Boek 6)
https://www.wodc.nl/onderzoeksdatabase/2446-vooronderzoek-art12-sv-procedure.aspx
Samenvatting: In 2012 is het programma ‘Versterking prestaties in de strafrechtketen’ van start gegaan. Onderdeel van dit programma is de modernisering van het Wetboek van Strafvordering. Deze modernisering is gericht op verhoging van de bruikbaarheid en inzichtelijkheid van het Wetboek van Strafvordering voor zowel de beroepsgroepen die hier in de dagelijkse praktijk mee werken als voor de burger. Ten behoeve van deze moderniseringsslag zijn over verschillende onderwerpen uit het wetboek discussiestukken opgesteld waarin naar aanleiding van gesignaleerde knelpunten mogelijke oplossingen ter verbetering van de systematiek en hanteerbaarheid werden verkend. Tijdens dit proces rezen een aantal concrete vragen die in het kader van een zorgvuldige besluitvorming dienden te worden beantwoord voordat een conceptwetsvoorstel kon worden vormgegeven en de officiële consultatiefase zou kunnen beginnen. De beantwoording van deze vragen staat in dit memorandum centraal. In dit memorandum is eerst de plaats van het hoger beroep in het strafrecht besproken. Het gaat daarbij zowel om de functie van het hoger beroep als de procedure voor het instellen ervan. Vervolgens is de procedure rond de behandeling in appel behandeld en is geschetst wat de bezwaren zijn tegen de huidige regeling. (Boek 5)
https://www.wodc.nl/onderzoeksdatabase/2104a-strafvordering-bevorderd.aspx
Samenvatting: Om te bepalen of een versoepeling van de huidige invulling van de grondslagleer mogelijk en wenselijk is, is onderzoek geboden. Daarbij moet in het bijzonder worden onderzocht op welke manier de nadelen van de strikte interpretatie van de grondslagleer in Nederland kunnen worden weggenomen, zonder afbreuk te doen aan de informatie- en afbakeningsfunctie van de tenlastelegging en zonder het strafproces aanzienlijk te vertragen. Uit eerder onderzoek is gebleken dat ook rechters in andere landen weliswaar aan de grondslag van de tenlastelegging gebonden zijn, maar deze binding minder strikt is dan in Nederland. Het is daarom nuttig om over de grenzen te kijken en te bestuderen in hoeverre de rechter in andere landen aan de tenlastelegging is gebonden en welke voor- en nadelen in die landen worden ervaren. Dit onderzoek is daarom rechtsvergelijkend van aard. De centrale onderzoeksvraag luidt als volgt: Op welke wijze en volgens welke procedure worden tenlasteleggingen opgesteld in België, Frankrijk, Italië en Duitsland, in welke mate is de rechter in die landen gebonden aan de tenlastelegging bij het bewijs, de kwalificatie en de straftoemeting en welke inzichten levert dit op voor een mogelijke heroverweging van de Nederlandse wettelijke regeling? (Boek 4)
Samenvatting: In dit onderzoek komt de volgende probleemstelling aan de orde:
Bovenstaande algemene vraagstelling is uitgewerkt in een aantal onderzoeksvragen. Het gaat daarbij vooral om een analyse van het juridisch kader alsmede de inbeslagnemingspraktijk en het daaropvolgende onderzoek dat aan elektronische gegevensdragers en in geautomatiseerde werken wordt verricht door opsporingsambtenaren. (Boek 2)
Samenvatting: Met dit onderzoek wordt beoogd de gevolgen in kaart te brengen van de voorgenomen wijziging van de verdenkingscriteria voor toepassing van opsporingsbevoegdheden en vrijheidsbenemende dwangmiddelen. Met ‘gevolgen’ worden de effecten van de wijzigingen voor de effectiviteit van de opsporing bedoeld. Die toekomstige effectiviteit is in het onderhavig onderzoek beoordeeld in kwantitatieve en in kwalitatieve zin. Om de gevolgen van de voorgenomen wetswijziging voor de effectiviteit van de opsporing zo goed en zo volledig mogelijk in kaart te brengen is nagegaan welke opsporingsbevoegdheden en vrijheidsbenemende dwangmiddelen ten gevolge van de voorgenomen wijzigingen niet meer kunnen worden toegepast bij de opsporing van de voor dit onderzoek geselecteerde misdrijven, en is aangegeven of dit volgens personen die betrokken zijn bij de opsporingspraktijk (medewerkers van politie en officieren van justitie) zal leiden tot gebrek aan effectiviteit in de opsporing. (Boek 2)
https://www.wodc.nl/onderzoeksdatabase/2670-vereenvoudiging-verdenkingsvoorwaarden.aspx
Samenvatting: Pro-formazittingen, waarin een oordeel wordt gegeven over voortzetting van de voorlopige hechtenis, worden op dit moment nog weinig gebruikt voor de regievoering en de planning van het onderzoek op de terechtzitting. Ook is er vanuit de rechtspraktijk en wetenschap kritiek op de huidige gang van zaken en de wijze waarop de verlenging van voorlopige hechtenis wordt beoordeeld. Bovendien blijken er in de rechtspraktijk onduidelijkheden te bestaan over de taakafbakeningen van de betrokken functionarissen. In dit onderzoek ligt de nadruk op hoe de pro-formazittingen in de praktijk verlopen. De volgende onderzoeksvraag wordt in dit rapport beantwoord:
(Boek 4)